TONEEL DES OORLOGS
Hierop vielense met een schrikkelijk geroep van tue, tue Ameyde in: vallende terstont aan het plonderen, branden, slaan en dooden; al verwoestende en wechnemende dat sy beheerschen konden; dewijl de besettelingen schandelijck yder sijns weegs de vlucht namen.
De besondere voorvallen die ons hieromtrent voorgekomen zijn, willen wy den Leser niet onthouden. Onder allen heeft mede de Predicant Edmundus Jonkhout moeten aanhouden. In het huys van dese Predicant vielen vooreerst twee van de vyanden roepende en tierende als gevleesde duyvels alsse waren. Sy vatten den Predicant ten eersten met den eenen hant in den krop, en dreigden hem met de andere, gewapent met een enterbijl, den kop te kloven, onder het gedurig roepen van: tue tue allons allons gelte gelte: waarop de benauwde man in zijn zak schoot en hen toereykte al dat hij by hem hadde: dit nam de eene aan, zijnde soo veel hy vatten konde; en vreesende dat het hem ontjaagt sou worden, dede de deur van binnen toe, oversag sijn schat aen de kaers, die op de vloer stond: en vindende daar onder anderen een silverenzegel, met een signet aan wederzyde met een silvere keting, seyde bon bon, en stak sijn schat met eenen in syn sak. Daar op pakte hy des Predicanten vrou aan, die aan sijn zijde stond; sittende de dienstmaagt met het jongste kint op haren schoot, terwijl de twee andere kinderen in een slaapbank achter de Predicant vast bitterlijk schreiden. Sa Madam seyde sy, doone de I’argent, de gelte: het welke sy hem mede gaf; maar onder het geven sag de schelm een gouden hoep aan haar vinger blinken, daar hij terstond na greep; maar de vrouwe de hant toenijpende, riep: Man mijn ring; de ring soo wel als de andere goederen, antwoorde de goede heer daarop, hooren ons nu niet meer toe; geef, geef, ik vreese voor een erger: hetwelke sy niet gaerne willende doen, kreeg daarover een deel ysselijke kinnebakslagen; en den schelm dreygde voorts den vinger met syn enterbijl te sullen afhouwen: waardoor sy verschrickt, met groote verbaastheyt riep, hou daar schelm, sult ghy een swangere vrou soo slaan.
De andere, zijnde een Fransche dragonder, in het root gekleed, hebbende een langen muts met een rooden quast over syn rug afhangende, was ondertusschen in de groote kooken besig met des Predikantse Japonsen rok aan te trekken, en syn mantel daar over te hangen: hetwelk de eerste gewaarwordende, liep met een furie na binnen en begost met syn enterbijl de deur van de kas in stukken te hakken, hetwelk des Predicants vrouwe siende, deedse met de sleutel de kas open: de schelmen siende aan de eene zijde een geltkasje begonden hetselve met grooten haast aan stukken te slaan maar alsoose daar niet in vonden, zijnde de volgels gevlogen, begostense schrikkelijk te vloeken en te foeteren; en vielen met enige andere, die vast de voordeur inquamen, weder op een nieu aan het plonderen, soo dat de Predicant, siende geduriglijk dese nieuwe aankomen, een besluit nam, met sijn vrou en kinderen het huys te verlaten en ten besten te geven. Wanneer sij buyten de deur op het kerkhof quamen, sagen sij Ameyde in den lichten brant. Hij daar op begaf sich by enige Fransche Officieren, die op straat bij malkanderen stonden, en versocht in het Latijn van de selve protectie voor sijn huysgesinde, het welke hem een van de selve toeseyde met dese woorden: Bene est, Domine tibi non fiet male: het is wel Domine u sal geen quaat geschieden; ubi est uxor tua, waar is uw vrou; veniat hic laatse hier komen, maar de vrouwe was het ondertusschen door het water met de kinderen en de meyt na Noordeloos ontkomen; en de Predicant menende mede weg te geraken, wierd vast gehouden van een Monsiuer Labatisse, Capiteyn onder het regiment van den Grave de Sault. Dese evenwel, wyl eenige de kerk en andere huysen benedens Dams, met stroo in den brant wilden steken, heeft op het versoeck van den Predikant soodanige ordre gestelt, met behulp van een onroomsch Capiteyn, korts daeraan binnen Vianen overleden, dat sulks niet geschiedde; staande dese met het rapier in de vuyst voor de kerk-deur: in voegen de kerk met de andere huysen beneden Dams behouden gebleven zijn.
Hierop wierd aanstonds de trommel geroert, de Fransche mars geslagen; en alsoo geraaktense aan het marcheren. Het huys van den Chirurgijn of Heelmeester in Ameide, meester Michiel Ouman genoemt, wierd met vuurballen en slaan op de deur vermeestert. Sijn vrou had een silveren ooryser van haar hooft afgetrokken, en elders in een hoek geworpen, soo dat het haar selver vergeten was, en hen de plaats niet konde aanwijsen, wanneer de plonderaers ook dat van haar begeerden; waarop sy haar met brandende stroowissen en anderszins soodanig hebben gebrant en geblakert, dat sy het korts daaraan bestorven is. Ondertusschen lag de Chirurgijn op sijn bedde aan de podegra: en hy sijn siekte vergetende, geraakte van sijn bedde in den kelder; werpende een sakje met gelt, met een toutje aan een houtje vastgemaakt uyt het venster in het water, om het selve te beter, gelijk weynig na hun vertrek geschiedde, weder te konen vinden. De Franschen staken met hunne degens in de kelder, en deur het beddestroo, daar in het Soentje van den Barbier beneffens een van Bamphields soldaten (om soo te seggen) gekroopen lagen; maar geraakten t’ allen geluk niemant.
Een vrouwe naast de deur Annetje van der Kroes, in dit huys komende om sich te bergen, vand daar het grootste jammer, alsoose onder de voeten geworpen, te barsten getrapt, en korts daaraan gestorven is. Het huys van Boudewijn van der Pijl, geraakte door de granaten in de brant; gevende de gepekte schuur een schrikkelijke vlam van sich.
De Predicant noch gevangen, siende een jong gebooren kint, dat hy weynig dagen tevooren gedoopt hadde, in een houte wiege dicht bij de brandende schuur leggen, daar van de ouders door de verbaestheyt gevlucht waren, sonder het selve te konnen meenemen; en vreesende dat het selve levende sou komen te verbranden, versocht met schreyende oogen het selve kint te mogen wech nemen. Maar de Franschen, geen gevoelen van eenige saak hebbende, sloegen het selve in de wint; tot dat evenwel een van henlieden het kint wech nam, en met sich na Uytrecht genoomen heeft: daar het misschien alsnoch opgevoed word.
De huysen onder den Sluysendijk, wierden in het wederkeeren, d’een voor en d’ander na met brandende stroo, of met opgeblasene lonten in het bedde-stroo in brant gestoken. Men ging in de Schants over de brugge, die niet eens opgehaalt was geweest, om den vyant te keeren, voorby de plaats daar de lantaerne op de borstweering had gestaan, op dat de vyanden te beter mochten sien. Men vand daar verscheyde dooden, onder anderen het lichaam van dien braven Capiteyn Swansbel, die geen quartier begeert, maar sich tot der dood toe geweert had. Capiteyn Labatisse, die de eerste over de palissaden in de Schants gekomen was, en een stuk van het achter eynde van sijn rechter hantschoen door een koegel wech geschooren was, klom met den gevangen Predicant (vermits de engte van het klinket) over beyde de ryen palissaden heen. Ondertusschen schooten Capiteyn Jacob Hoek uyt de Snaau (de Faam) genoemt, en Capiteyn N. Meesters uyt den Uytlegger, leggende op de Lek, omtrent den Steenoven, soo geweldig in en over het werk, dat men niet wist waar men sich bergen soude. Dus komense beneden Dijks. In de eerste rye palissaden bleef een Fransch soldaat boven aan het scherp eynde achter in den bant van sijn broeck hangen: daar hy soo lange hangen bleef, tot dat hy ten laatsten doot geschooten wierd. Die overdag (denkende niemant dat sijn bundel so versien was, en elk hem daarom latende hangen) van een boerejongen los gemaakt wierd, die vier goude pistoletten uyt sijn sak haalde.
Op Achthoven, omtrent de herberge van den Nobelen Baas, wierd hunnen hoochgeachten Castelno door een jongen uyt de schants in sijn schouder geschooten: dat hem seer speet, soo hy seyde; waardoor hy, onder veel gefoeter, en gedurig roepen van Jesu Maria, en mon Dieu, op een boerewagen na Uytrecht gevoert, na enige dagen overleden, en met seer groote statie begraven is.
Wanneer nu de Predicant aldus met de rest voort geraakte, vraagde de Grave de Sault, haren Generaal, sittende te paerde met een swarte fulpe muts en gouden quast daar op, wie den gevangene was? Capiteyn Labatisse antwoorde eerbiedelijk, le Ministre du village Boule- je, den Predicant van de brandende plaats gaf tot antwoord, Possibile, Do[minus] oportet aufugere non exspectare hostes. Labatisse gaf den Predicant sijn snaphaan te dragen: vragende meermalen, neffens andere Officieren, hoe de brandende Plaats en veroverde Post wierde genoemt, hoe veel volk daar in was, hoe wijt Gornichem en Schoonhoven van daar gelegen was? spottende met die van binnen, datse door het tromslaan sulk geraas maakte; dat Bamphield een pultion was; hy was te vroeg deur gegaan; sy hadden hem niet eens in het werk gesien.
Aldus is de Predicant eerst na Uytrecht, en van daar na Amersfoort gevoert, alwaar in sijn gevankenis seker Franciscaner Monnik by hem quam: die vraagde, of hy ook, doen hy gevangen wierd, in de wapenen was geweest? en verstaande van neen, bood sijnen dienst aan, om by Luxemburg te gaan, om hem voor een kleyntje te doen lossen; gelijk hy des anderen daags dede: brengende antwoord terugge, datse hem niet aanmerkten als een Predicant, maar als een wiens leven sy hadden beschermt, en op wiens voorspraak sy sijn huys, kerk en gansche buurte gespaart hadden; waarom niet hy, maar de gantsche gemeente sijn los-gelt behoorde te betalen.
Eyndelijk is de Heer gelost, en weder tot Ameyde geraakt: alwaar hy doen op die post den Luytenant Luchtenberg vand te commanderen, vijfenveertig huysen af-gebrant, en achtien buyten het Dorp of Stedeken. Levende waren verbrant Annetje Hendriks, bedaagde dochter, Haasje Flooris, getroude vrou: Klaas de Lichtvoet, leggende siek te bedde, en een onbekent kint: mede is verbrant het doode lichaam van een vrou, die beneffens een soldate-vrou onder een gevallen gevel verplettert zijn. Een burger Abraham van Asperen, en Willem Jansz van Hindhoven zijn wredelijk vermoort. De andere moetwillen en schenderijen zijn ordinair geweest, en niet gevoeglijk uyt-tedrukken: het is genoech te seggen dat het Fransche overwinners zijn geweest. Siet verder aangaande dese saak een brief van den heer Wirts.